Vertel en schrijf

Lisa

Onderstaande gedichtjes komen uit “Burung Kakatoea”, een ontroerend en met heel veel liefde samengesteld document

De stilte tussen de regels

Zondagmorgen
ons steevaste eitje
jij hard gekookt
ik zacht gekookt
ik vroeg alles
jij wist alles
Tegelijkertijd zeiden we niets
dan zwegen we samen
tussen de regels
(Lisa)

                                                      Op

Klim op, klimop!
Laat je niet weerhouden
niet door opa’s bijl
niet door oma’s eieren
Kop op, klimop!
Keer toch weer terug
hou nou maar weer de
muur vast met je poten
Kom op, klimop!
(Lisa)

                                            Allesomvattend

‘Ik zag laatst de moeder
van dinges fietsen
Ze werkt nu
bij die dinges
waar ze ook
die paaseieren verkopen
Haar dochter zit nu
bij Dinges op school
die school met
die lange trap’
‘Ik zag dinges
vorige week
ze was op weg
naar de dinges
om de hoek’
Gelukkig snappen jij en ik elkaar
ik ben bang dat we anders
onbegrepen zouden blijven
(Lisa)

Wim

Speel niet met woorden,
Want eens uitgesproken
Gaan zij de wereld door
Als spoken,
Als boze geesten,
Die zich steeds weer laten horen
In oren
Van hen tot wie ze zijn gezegd.
En, gij die deze woorden hebt gesproken,
Hebt over hen geen macht.
Zij gaan hun eigen weg
En blijven leven
Lang na de dag,
Waarop zij spelend zijn geboren.
Zij blijven zich in oren laten horen
Tot ’t laatste licht wijkt uit de dag.
Speel niet met woorden,
Die een leven kunnen breken.
Laat toch uw daden voor U spreken.
(Wim, januari 1972)

Karel

De laatste jaren was zij totaal gevangen in haar eigen lichaam.

De wilskracht en overlevingsdrang die in de oorlogsjaren levensreddend zijn geweest hadden zich de laatste maanden tegen haar gekeerd. Hoe cru het ook mag klinken, ben ik blij dat er een eind gekomen is aan het gevecht. De dood heeft geen makkelijke klant aan mijn moeder gehad. Moeder wilde altijd alles goed doen. In veel opzichten is het haar gelukt.

Deze week hebben wij oude foto’s bekeken, waarop haar gelukkige jaren vastgelegd zijn. Ondanks de vele tegenslagen die mensen van haar generatie ten deel zijn gevallen, heb ik het gevoel dat het leven haar ook heel veel gegeven heeft. Voor zover ik mij het nu kan herinneren was het altijd Wim en Emmy, Emmy en Wim. Nu is het weer Emmy en Wim en het is goed.

U allen wil ik bedanken voor uw aanwezigheid bij deze laatste overtocht. In het bijzonder wil ik een woord van dank laten uitgaan naar mijn drie zusjes, Gerda, Ellen en Jorien die de laatste jaren van het leven van onze ouders nog zoveel kleur en inhoud hebben kunnen gegeven.

Mijn dochter Caroline zei bij haar afscheid van haar grootmoeder:”als je opa ziet doe hem dan de groeten”. Hierbij wil ik mij graag aansluiten

Tot slot bij dit afscheid heb ik nog een beeld van mijn moeder dat ik met u wil delen. Ik zie haar nog voor mij in het kamp toen zij de poort uitreed in haar piereeentje op de bok van een grobah naast de koetsier om haar gestorven nicht Greet Molenaar te gaan begraven. De oorlog was voorbij en de omgeving was niet veilig. De angst en het gevoel van verlatenheid dat ik toen heb gevoeld heeft mij nooit verlaten. Ik mocht niet mee en dacht haar nooit meer terug te zien.

Later is er wat bijgekomen trots, bewondering, respect. Deze vrouw was mijn moeder. Emmy je hebt het goed gedaan

Mijn moeder is eindelijk vrij

(uitgesproken tijdens haar crematie)

Jifke

Herinnering aan Kotta Radja 1914 – 1918

Zure geur van heel lichtgroene assemblaadjes, waartussen trosjes rood en geel gevlekte bloempjes hangen, de koelte van de groen bemoste dakpannen door het dunne katoen van mijn hansop. Ik zit op het dak van de bijgebouwen, aan de wegkant, waar de grote tamarindeboom staat.
Het is ’s middags tussen twee en vier uur, de tijd dat de ouders hun middag dutje doen en de kinderen het raam uit klimmen en de spannenste plannen uitvoeren. Voor ons drieën of eigenlijk voor ons buurtje had ik wat nieuws bedacht.Dit was de tijd, dat bij ons op de stoep de oorlogs-bulletins lagen en ik vond dat er op een passende manier aandacht moest worden geschonken aan de grote gebeurtenissen in het verre Europa. Ik was ook de oudste en misschien zat er een regiseuse  in mij verborgen. In ieder geval, mijn broertje (Wim) moest de kinderen uit de buurt optrommelen, die in hun vuilste hansoppen zich aan de voet van de ladder moesten neervleiën in erbarmelijke houdingen om de Belgische vluchtelingen voor te stellen, terwijl ik boven op het dak het oorlogsnieuws voorlas.

Midden in de geur van assemblaadjes en de brandende hitte buiten stormden de blauw en rode Franse soldaten met de bajonet op het geweer de loopgraven binnen en doorstaken hun Duitse vijanden, die grauwe massa’s met de pickhelm op de vijandelijke koppen. Ondertussen kwamen in eindeloze rijen de Belgische vluchtingen ons land binnenstromen. Dat was de oorlog van ’14 – ’18 in ons kleine garnisoen te Kotta Radja voor de officiers-kinderen van het Generaalspark. Misschien hebben we het een paar weken volgehouden.

Andere spelletjes waren het mieren-leeuwen vangen. Het glijden op de gladde palmbladen van de helling naar de rivier en dan net op tijd in te houden. Tussen de wortels van de bomen, die in het water stonden lagen de donkerbruine moddervissen met hun snorren en dikke lijven en eens vingen wij daar een kleine aligator. Dat spelletje  deden we ’s avonds als de lucht koel begon te worden en fris langs je oren woei.

In de regentijd kwamen uit de oksels van de oude bomen in het park de trossen duifjes-orchideeën die in lange trossen omlaag hingen en dan en een doordringend bitterzoete geur verspreiden. Meer hield ik van de koele geur van de wit-gele bloemen van de palmen die langs de weg stonden naar onze school. Dat is een geur die ik nooit meer vergeet. De bloemen hingen in trossen vlak onder de bladerkroon en leken als uit papier geknipt in hun omhulsel van hun oranje-rode schilden, die na de bloei afvielen. Dat waren de geuren.

Des nachts hoorde je de ketappangs vallen en de kanarienoten, die we stuk klopten op een platte steen. Onze moeders bakten er de zalige kanarie-taarten van. Ook klapper-taarten, waar alleen de heel jonge klappers voor gebruikt worden.

Aan de andere kant van de Atjeh-rivier lagen de klappertuinen van de bevolking. niemand wist wat daar om ging. Van de overkant van de kali (rivier) kwam het geluid van de tong-tong waarmee de berichten doorgegeven werden, sneller dan de wind, soms rustig, soms dreigend, soms angstig. Aan de overkant lag ook onze school. Ik zat, geloof ik, in de tweede klas. En ik was trots, onmetelijk trots op mijn vader (gkwf sr) wanneer hij, als adjudant van Gouverneur Swart eens per jaar de school kwam inspecteren in zijn mooiste uniform met kwasten en gouden tressen.

Jifke de Vaynes van Brakell Buys (J) of (JdVvBB) (door beheerder zijn kleine correcties uitgevoerd en onleesbare gedeelten aangepast, overgetypt 23 okt 2016)

Mijn familie

Het huis van mijn overgrootouders in de Koepoortstraat te Doesburg staat er nog, vlak bij het oude gemeentehuis.
Mijn grootvader werd te Doesburg geboren, in 1841. Hij is ’t kleine jongetje met de donkere krullen, op het grote schilderij, dat bij tante Ellen en oom Lex in Bilthoven hing. Hij staat tussen zijn ouders in. Tante Ellen zei altijd, dat Zus sprekend op hem leek. Zijn moeder is een vrolijke jonge donkere vrouw en zijn vader een man met een sympathiek smal gezicht en ernstige ogen, die ik altijd op onze Mieneke vind lijken.

Behalve mijn grootvader waren er nog drie meisjes en een jongen, waarvan ik twee oudtantes nog eens ontmoet heb en aan wie ik zelfs mijn rijbewijs te danken heb. Toen ik bij oom Joop en tante Len in Hilversum in huis was, met Wim samen, heb ik eens met oom Joop Kneppers een bezoek gebracht bij die oudtantes, die in Arnhem op de Eusebiusbinnensingel woonden, een huis dat er nog staat en waar je langs komt als je naar de schouwburg gaat. Ik herinner me nog duidelijk de marmeren stoep en de griezelige schone marmeren gang van de oude dames, maar ook een papagaai die de vreselijkste scheldwoorden riep, zodra wij de kamer binnen kwamen. Die scheldwoorden hielden verband met de “vuile” katholieken, die in de Bartholomeusnacht de Hugenoten vermoord hadden, want tante Clara en tante Koosje waren erg trots op hun Hugenotenafkomst en mijn arme oom Joop was katholiek.
Later, toen ik met de kinderen in hotel Klein Zwitserland woonde en mijn rijbewijs wilde halen om Brain van de boot te kunnen halen, ben ik dankzij tante Clara en tante Koosje meteen de eerste keer geslaagd, omdat mijn instructeur tijdens het mondelinge examen ontdekte dat ik het achternichtje was van de dames Buys, bij wie hij met zijn moeder op zondagmorgen wel eens een bezoek maakte. Hij herinnerde zich de papagaai ook nog goed en ook de oude dames en de marmeren gang en de mooie voordeur.
De volgende dag lag mijn briefje in de bus.
Van mijn grootouders weet ik weinig. Mijn grootvader, die via zijn vader stamde uit een oud bankiersgeslacht te Amsterdam, die blijkbaar nog te maken hebben gehad met de oprichting van de Oost-Indische Compagnie in 1602, trouwde in Batavia met Wilhelmina Ferdinande van Reede van Oudtshoorn, geboren te Batavia, dochter van Gijsbert Isaäc Maria baron van Reede van Oudtshoorn en Josephine Caroline Henriëtte Cornets de Groot. Van mijn grootmoeder bestaat er een mooi portret.
Mijn grootvader staat als klein jongetje met donkere krullen tussen zijn ouders op een schilderij, dat nu bij een neef in Zuid-Afrika hangt. Ik heb het vaak gezien, omdat het vroeger bij oom Lex en tante Ellen hing, met wie Jorien en ik in Bilthoven vier jaar in het zelfde huis hebben gewoond. De moeder van het jongetje, donker en vrolijk zo te zien, is de tweede vrouw van mijn overgrootvader, de registratie-ambtenaar, en heette Helène Caroline de Vaynes van Brakell, de naam die mijn grootvader in 1893, dus drie jaar na de dood van zijn vrouw bij zijn eigen naam heeft gevoegd.
Mijn grootvader van wie wij nog een paar aardige brieven hebben, ging op 10 jarige leeftijd al voorgoed het huis uit om op de zeevaartschool te ’s Gravenhage (?) te worden opgeleid voor zeeofficier.
Er werden vergeelde foto’s vertoond (tijdens het bezoek aan de nichten Buys te Arnhem) waar je de militairen in groepen op zag staan en plotseling zag ik apart mijn vader staan! Het was alsof hij me geluk kwam wensen met mijn verjaardag.
Over mijn vader’s tijd in Atjeh vertel ik later nog.
Wat de twee andere broers betreft: oom Henk, de meest avontuurlijke, zwierf een jaar door Java, overnachtende bij “houthakkers en kolenbranders” zoals het verhaal ging en voorzag schietend met zijn geweer in zijn levensonderhoud. totdat hij tenslotte op Surabaja terecht kwam en daar, ook door een “oom” werd opgevangen en bij een handelshuis een betrekking vond. Omdat hij zo knap (intelligent) was, moest hij op zijn achttiende jaar meerderjarig verklaard worden om procuratie-houder te kunnen worden. Over oom Henk, die heel treurig eindigde, bestaan er de meest wilde verhalen.
Oom Willie tenslotte, de jongste van ’t (oudste) drietal, werd naar de militaire school te Breda gestuurd, waar hij zich wel op z’n plaats zal hebben gevoeld.
De jongste kinderen, oom Bert en oom Lex en ’t zusje, tante Len, werden door grootmoeder van Rede van Oudtshoorn te sukaboemi opgevoed. Er was daar ook nog een nichtje van hun leeftijd in huis, van wie de moeder haar man verloren had. Dat was mijn knappe tante Jeanne, de moeder van mijn neef Hannie v. Alphen, die ik later, na mijn eindexamen HBS in Lausanne meemaakte.
Nu ga ik eerst iets vertellen over de familie van mijn vader. De Buysen zijn een oud bankiers-geslacht te Amsterdam en hebben nog iets te maken gehad met de oprichting van de Oost-Indische compagnie in 1602. Waarschijnlijk, na een debacle is een gedeelte van de familie in Amerika terecht gekomen, maar onze overgrootvader was ontvanger der registratiën te Doesburg, waar trouwens op het kerkhof nog verscheidene stenen met die naam te vinden zijn.
De tweede vrouw van mijn overgrootvader was Helène Caroline de Vaynes van Brakell, geboren te Bemmel, waar nog een gedeelte van het geboortehuis staat, nu omringd door een bloemmisterij.
JdeVvBB (beheerder heeft kleine correcties en aanpassingen aangebracht, overgetypt 25 april 2017)

Bataklanden
Door ’t bergland van midden-Sumatra zweven twee tandoes (draagstoel), zweven door ’t vochtige donker van ’t oerwoud, zweven over de golvende alang-alangvelden, die zijn als een glinsterend grijze zee. Zeven dagen duurt de reis, donker, licht, donker, licht en altijd door dat gewiegel, ’t ruisen van de wind, ’t piepen van de bamboes. In de voorste tandoe zit ’t kind, met de oude huisjongen, in de achterste de jonge vrouw, 24 jaar met kokkie. ’t Kind herinnert zich – en misschien is ’t de eerste herinnering van haar leven – de ovale lichtplekjes die heen en weer, heen en weer over ’t lichtrose jurkje glijden, over de Verkades koekjestrommel, die ze tussen haar handjes houdt en waarop ze telkens met haar vinger de blauwe krullen natekent met daaar tussendoor de rode krullen: Maria staat er maar dat weet ze natuurlijk niet, want ze kan nog niet lezen. Wèl, dat er kippenpootjes in ’t trommeltje zitten, die kokkie de vorige avond in de passanggrahan (logeergelegenheid) of waar ze ook overnachten voor onderweg voor Non gebakken heeft.

Oma Buys

Djakarta 10/9 1953

Lieve Jif,

Zoals je bovenaan de brief zien kunt zit ik nu dan toch goed en wel in Djakarta. Ik vind ’t nog altijd zoo iets wonderlijks, omdat alles zoo vlug in zijn werk is gegaan.In Priok zijnde kwamen Wim en Gerda mij halen. Emmy kon niet weg, daar kleine Ellen een beetje ziek was en Wim had bovendien een vrije dag.
Alle bezoekers konden aan boord zoo dat’t een drukte was van alle afhalers en niemand aan boord meer oog had voor zijn medepassagiers. Na weken van samen zijn, spatte alles plotseling uit elkaar.
Het was in de lobby beneden, waar ze aan boord kwamen, een drukte van belang. Vele vrouwtjes en vrouwen keken reikhalsend uit naar hun hahi. Werd er een herkent, dan stortte letterlijk ’t wachtende vrouwtje zich op hem en werd hij weggesleurd in de richting van de lift. Ik heb mij in stilte werkelijk geamuseerd. Later zag je ze weer in salons en op ’t dek, hadden alleen maar oogen en ooren voor elkaar. Wel begrijpelijk want er viel heel wat te vertellen.
Wim en Gerda herkende ik al gauw, nog op de steiger staande had ik ze al gauw in de gaten. Later bleek, dat ze heel in ’t begin van de pier op een paaltje hadden gezeten. Jammer genoeg zag ik ze toen niet.
Ik was met de visitatie vrij vlug klaar; stond toch nog een uur in een gloeiend heete loods, moest daarna in een hokje om door een vrouwelijke beambte bevoeld en betast te worden.
Het was gloeiend heet in Priok. De weg naar de kotta is niets veranderd, maar alles zag er vervallen en verwaarloosd uit. De prachtige flamboyants stonden te bloeien, hoewel er jammer genoeg nog maar enkele van over zijn.
Wim en emmy hebben een aardig huis. Het is hier net een kampement, acht huisjes op een rij en iedereen kent iedereen. Wim en Emmy hebben gelukkig een hoekhuis, daardoor meer erf en vrijheid door ’t platje op zij van het huis, vrij van buren.
Vanmorgen plotseling bezoek gehad van Lo(a)chy(a) , die met een grote bos orchideeën kwam aanzetten. Als altijd even hartelijk en opgewekt. We hebben natuurlijk heel wat afgepraat. Ze gaan over twee mnd met verlof en moet Wim(a) dan nog voor 2 j terug. Ik beloofde voor mijn vertrek nog een tegen bezoek te zullen brengen; moest dan blijven eten.
In Singapor zag ik Frits(b). We ontbeten nog eerst samen, maar moest hij daarna aan ’t werk. Frits zag er best uit, keurig in de kleren, vooral toen hij ’s avonds nog eens terug kwam. We hebben toen nog tot 91/2 u zitten praten. Om 10 u vertrok de boot voor de laatste etappe. Doordat Frits elk oogenblik kwam praten ging ik niet met de anderen van boord, wat me later wel speet. ’s Middags was er niemand meer waar ik mee gaan kon. Ik hoop op de terugreis Singapor toch weer eens te zien.
Hoe is ’t nu met je. Ik hoop dat je van die nare rheumatiek, die pijnlijk kan zijn, af bent. Hoor ik gauw weer eens wat. Is Jorien weer aan ’t werk, wat gaat ze doen?
Emmy ziet er wat moe uit, maar in deze toestand en hitte niets te verwonderen. Ik vind haar erg zwaar voor (?). Wim en de kinderen zien er best uit.
Dag lieverds(?). Hartelijke pakkerds (?) van Moes
Ik schrijf gauw weer J.
(a): Wie zijn Lochy(?) en Wim, uitzoeken
(b): Frits broer van oma B ?

Emmy

Ik wil moeder graag met een paar woorden gedenken.
Moeder heeft altijd zoveel belangstelling voor iedereen in haar omgeving gehad, dat je wel van haar moest gaan houden. Haar ogen, haar stem, die zolang zo jong gebleven is, haar humor en wijsheid en vooral haar gewone menselijke genegenheid hebben mij veel gelukkige ogenblikken gegeven. En zo zal het jullie ook wel zijn gegaan.
En nu is moeder ons ontgleden naar een wereld waar wij haar niet kunnen volgen. Zij is voor ons, in de letterlijke zin van het woord, ongenaakbaar geworden, wij kunnen haar niet meer bereiken. Dat is een gedachte, welke ik nog maar slecht kan verwerken.
En voor hen, die zolang zo goed voor moeder hebben gezorgd, zal deze gedachte bepaald iets onwezenlijk hebben. toch zullen zij, als zij aan moeder terugdenken, dankbaar zijn haar als moeder te hebben gehad. En jullie anderen, als jullie nog eens aan moeder denken, doe dat dan ook met dankbaarheid en bewaar heel zorgvuldig de herinnering aan een compleet mens. Iets mooiers kun je op deze aarde niet vinden
(woorden uitgesproken door haar dochter Emmy)

Yves Duteil

Prendre un enfant par la main
Pour l’emmener vers demain
Pour lui donner la confiance en son pas
Prendre un enfant pour un roi
Prendre un enfant dans ses bras
Et pour la première fois
Sécher ses larmes en étouffant de joie
Prendre un enfant dans ses bras

Prendre un enfant pas le coeur
Pour soulager ses malheurs
Tout doucement sans parler sans pudeur
Prendre un enfant sur son coeur

Prendre un enfant dans ses bras
Mais pour la première fois
Verser des larmes en étouffant sa joie
Prendre un enfant contre soi

dou, dou, dou, dou…

Prendre un enfant par la main
Et lui chanter des refrains
Pour qu’il s’endorme à la tombé du jour
Prendre un enfant par l’amour
Prendre un enfant comme il vient
Et consoller ses chagrins
Vivre sa vie des années et soudain
Prendre un enfant par la main

En regardant tou au bout du chemin
Prendre un enfant pour le sien